Category: World News

Bij internationale economische denktanks en analisten zien we momenteel een opvallende kentering. Alle optimistische voorspellingen over mooie economische groeicijfers voor 2019 zijn naar beneden bijgesteld. Daarnaast neemt het aantal goeroes toe dat waarschuwt voor een nieuwe economische crisis. Maar die werd vorig jaar ook al voorspeld en daarvan heeft niemand wakker gelegen. Bovendien weten we inmiddels dat economische en beursvoorspellingen een hoog glazenbolgehalte hebben.

Toch zien we op dit moment wel een optelsom van signalen die voor de meeste landen wijzen op een lagere groei. Die zijn vooral het gevolg van de handelsoorlog tussen de VS en China, de hoogopgelopen schulden bij overheden, bedrijven en burgers, de oplopende rente, banken en andere financiers die aan bedrijven minder geld uitlenen, investeerders die afhaken en beursontwikkelingen die zorgen baren. Daarnaast wordt in Europa de groei afgeremd door onzekerheden over de Brexit, de politieke toekomst van de EU en de feestbegroting van de Italiaanse regering.

Zwakke groei

Deze week werd duidelijk dat we deze signalen serieus moeten gaan nemen. Duitsland, het trekpaard van de Europese economie, maakte bekend dat de economie het afgelopen kwartaal is gekrompen met 0,2 procent. De zorgen daarover worden onderstreept doordat de grootste economie van de EU op jaarbasis slechts met 1,1 procent groeit, tegen 2,3 procent in de voorgaande periode. Analisten menen dat er sprake is van een tijdelijke dip, maar dit optimisme past niet bij de gang van zaken in de hele eurozone: de groei is afgezakt tot 0,2 procent.

Ook onze economie verliest vaart. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) meldde afgelopen woensdag dat de economie in het derde kwartaal ten opzichte van het voorgaande slechts met 0,2 procent is gegroeid, de kleinste groei in twee jaar. Op basis van ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) gaat het kabinet Rutte III nog uit van een groei van 2,6 procent in 2019. Gezien de recente nationale en internationale economische ontwikkelingen is de kans groot dat deze groei lager zal uitvallen. Dit kan leiden tot lagere belastingontvangsten voor de schatkist en discussies binnen het kabinet over de geplande overheidsuitgaven, maar ook over de vraag of het niet wenselijk is de economie aan te jagen met extra stimulansen door de overheid. Deze discussie is toch al nodig vanwege de ontwikkelingen rond de Brexit.

Chaos in het VK

Afgelopen woensdagavond slaagde premier Theresa May er in om binnen haar kabinet een akkoord te bereiken over het ontwerp Brexit-akkoord dat ze met Brussel had gesloten. Daarna brak de politieke chaos uit. De premier werd geconfronteerd met ontslagbrieven van ministers, moties van wantrouwen vanuit haar eigen Conservatieve Partij en een Lagerhuis dat duidelijk maakte dat dit akkoord geen parlementaire goedkeuring zal krijgen. Het Brexit-akkoord omvat bijna 600 pagina’s met gedetailleerde afspraken tussen het VK en de EU over de wijze waarop het VK het EU-lidmaatschap beëindigt en na het vertrek nieuwe banden met de EU zal aangaan.

De kern van het akkoord komt er ruw gezegd op neer dat er tussen de EU en het VK tot 31 december 2020 vrijwel niets zal veranderen. De Britten blijven in die periode via een zogenoemde douane-unie verbonden met de EU en zijn verplicht te voldoen aan Europese regels, zonder dat ze daarover kunnen meepraten, omdat ze formeel eind maart 2019 de EU verlaten. Het akkoord maakt het mogelijk dat de douane-unie na 31 december 2020 wordt voorgezet. De kans daarop is zeer groot, omdat onderhandelingen over een nieuw handelsverdrag met de EU vele jaren vergen: experts gaan uit van 5-7 jaar. Het valt te begrijpen dat de aanvoerders van de Brexiteers ontploft zijn en daarom pogingen doen premier May af te zetten en te vervangen door een Brexiteer-premier die het akkoord met de EU naar de prullenbak zal verwijzen.

Nederland wordt hard geraakt

Nederland is binnen de EU één van de belangrijkste handelspartners van de Britten, goed voor circa tien procent van de Nederlandse export en 200.000 mensen die dit werk biedt. Bovendien zijn er meer dan 30.000 bedrijven in ons land die zaken doen met het VK. Daardoor zal Nederland in alle Brexitscenario’s economische schade ondervinden in de vorm van een lagere economische groei en een verlies aan banen. In 2016 becijferde het CPB dat bij een harde Brexit de kosten voor Nederland in 2030 kunnen oplopen tot 1,2% van ons bbp, wat neerkomt op ongeveer 10 miljard euro. Voor het VK worden door verschillende instanties veel hogere schades bereken die in 2030 kunnen oplopen tot 18% van het bbp, vergeleken met de situatie dat de Britten EU-lid zouden blijven. Dit komt neer op een kostenpost per werkende in het VK van in totaal ruim 13.000 euro.

De neergang moet aangepakt worden

Na de berekeningen van het CPB zijn er nieuwe studies verschenen die voor Nederland wijzen op een veel slechter beeld. Een harde Brexit (zonder handelsafspraken) kan ons land tot 2030 ruim 4 procent economische groei kosten. Per werkende Nederlander komt dat, in totaal opgeteld, neer op ongeveer 4000 euro. Door de werkgeversorganisaties en vanuit het kabinet zijn ondernemers die zaken doen met het VK ervoor gewaarschuwd dat de kans groot is dat in alle Brexitscenario’s de handel met het VK zal afnemen. Bij een harde Brexit is die afname verreweg het grootst, maar ook bij de uitvoering van het Brexitakkoord is er schade.

Stel dat premier May er in slaagt dit akkoord tot uitvoering te brengen dan krijgen we een langdurige periode van onderhandelingen over een nieuwe handelsrelatie. Die onzekerheid heeft negatieve gevolgen voor onze handelsbetrekkingen met de Britten en zal zeker leiden tot minder handel en investeringen over en weer. Voor verschillende ondernemers kan dit beteken dat ze dit ‘verlies’ moeten opvangen door op nieuwe markten actief te worden.

Het kabinet Rutte III moet nu al maatregelen overwegen om de verwachte economische neergang aan te pakken.

Neue Guillotine sorgt für Zwist mit EU

Die Forderung wirkt hypothetisch, ist aber politisch brisant: Die EU besteht beim Rahmenvertrag auf einer Kündigungsklausel mit Guillotine. Bei einem allfälligen Ausstieg aus diesem müssten die Marktzugangsabkommen ebenfalls wegfallen. Bern hat in den Verhandlungen indes auch einiges erreicht.

Tobias Gafafer, Niklaus Nuspliger, Brüssel 17.11.2018, 07:00 Uhr

Zwischen der Schweiz und der EU gibt es bereits mehrere Streitpunkte. Nun kommt eine weitere Differenz hinzu. (Bild: Sigi Tischler / Keystone)

Die Verhandlungen über ein Rahmenabkommen mit der EU drohen an mehreren Streitpunkten zu scheitern. Wegen des gewerkschaftlichen Widerstands lehnt der Bundesrat bei den flankierenden Massnahmen zur Personenfreizügigkeit Zugeständnisse ab. Die von Brüssel verlangte Übernahme der Unionsbürgerrichtlinie betrifft ebenfalls brisante Fragen wie Ausschaffungen. Und nun kommt eine weitere Differenz hinzu, wie mehrere Quellen der NZZ bestätigen.

Gemäss einem Papier des Aussendepartements (EDA) besteht die EU auf einer Kündigungsklausel mit Guillotine. Demnach müssten bei einem Ausstieg aus einem Rahmenvertrag auch alle diesem unterstellten Abkommen automatisch wegfallen. Konkret betroffen wären fünf bestehende Marktzugangsverträge der Bilateralen I (Personenverkehr, Landwirtschaft, Land- und Luftverkehr und technische Handelshemmnisse) sowie das geplante Stromabkommen.

Die Schweiz hat die Kündigungsklausel in dieser Form bis anhin abgelehnt. Namentlich der Einbezug der bestehenden Marktzugangsverträge kommt für sie nicht infrage. Beim Stromabkommen wäre dagegen eine Lösung möglich, da dieses ohnehin mit dem Rahmenvertrag verknüpft ist. Die Brüsseler Forderung war vor kurzem auch ein Thema bei den Von-Wattenwyl-Gesprächen zwischen dem Bundesrat und den Regierungsparteien – und sorgte dem Vernehmen nach für Irritationen.

Für die EU ist eine derartige Klausel dagegen logisch. Bereits seit zehn Jahren kämpft sie dafür, die bilateralen Beziehungen mit dem institutionellen Vertrag auf eine neue Basis zu stellen. Und will deshalb das Risiko vermeiden, auf den Status quo zurückzufallen. In Brüssel heisst es, dass zu den Auswirkungen einer allfälligen Kündigung des Abkommens noch kein Einvernehmen bestehe. Trotz Fortschritten gebe es Differenzen, sagt auch ein Sprecher des EDA. In den Verhandlungen gelte das Prinzip, dass es zu keinem Abschluss komme, bis sich die Beteiligten in allen Kapiteln geeinigt hätten.

Vier statt acht Tage

Die Diskussion über die Kündigungsklausel ist theoretischer Natur. Zuerst müsste die Schweiz mit der EU einen Rahmenvertrag abschliessen – und später entscheiden, diesen wieder zu kündigen. Die verbleibenden Differenzen, die einer Einigung im Wege stehen, sind gewichtiger. Dennoch wäre eine neue Guillotine für die innenpolitische Debatte Gift. Zwar gibt es bereits eine bestehende Klausel (Verknüpfung der Bilateralen I), die eine starke Drohkulisse ist. Kündigt die Schweiz eines der sieben Abkommen, fallen automatisch auch alle anderen dahin.

Mit dem Rahmenvertrag war jedoch die Hoffnung verbunden, dass sich die Guillotine künftig erübrigen könnte. Differenzen zwischen Bern und Brüssel sollen in geordnete Bahnen gelenkt werden, indem im Streitfall neu ein Schiedsgericht entscheidet. Hält sich eine Partei nicht an dessen Entscheide, müsste sie Ausgleichsmassnahmen akzeptieren; ein Schiedsgericht würde wiederum deren Verhältnismässigkeit beurteilen. Ob die Verknüpfung mehrerer Abkommen dieses Kriterium erfüllt, wäre zumindest fraglich. Eine Abschaffung der Guillotineklausel wäre ein innenpolitisches Verkaufsargument für ein Rahmenabkommen. Die Schweiz hat jedoch darauf verzichtet, dies explizit zu fordern, wie Aussenminister Ignazio Cassis im März vor den Medien sagte. Am Prinzip, dass der sektorielle Zugang zum Binnenmarkt nur mit der Personenfreizügigkeit möglich ist, hält die EU ohnehin fest.

Trotz gewichtigen Differenzen haben sich die zwei Parteien aber auch angenähert. Recherchen zeigen, dass Bern Brüssel in anderen Bereichen Konzessionen abringen konnte. Zwar beharrt die EU darauf, dass die Schweiz die Unionsbürgerrichtlinie übernimmt, wobei gewisse Ausnahmen denkbar wären.

Bei den flankierenden Massnahmen hatte sie anfangs darauf gepocht, dass die Schweiz die achttägige Voranmeldefrist für europäische Dienstleister abschaffe und das EU-Entsenderecht eins zu eins übernehme. Nun aber anerkennt Brüssel eine Sonderstellung der Schweiz, da Dienstleister aus der Union hierzulande nur bis zu 90 Tage pro Jahr tätig sein dürfen. Dies rechtfertigt einen strengeren Lohnschutz als in EU-Ländern. Konkret will Brüssel Bern offenbar die Möglichkeit einer Kautionspflicht und eine viertägige Voranmeldefrist zugestehen, wobei die Schweiz begründen müsste, in welchen Regionen und Branchen das Missbrauchsrisiko erhöht ist. Die Risikoanalyse müsste periodisch wiederholt und ihre Verhältnismässigkeit könnte beim geplanten Schiedsgericht angefochten werden. Im Kern aber wäre die Sonderlösung abgesichert und könnte vom Europäischen Gerichtshof (EuGH) nicht umgestossen werden.

Zugeständnisse an Bern

Zudem hatte die EU die Kohäsionsmilliarde, mit der Bern ärmere Mitgliedstaaten im Osten unterstützt, als Pflicht ins Rahmenabkommen aufnehmen wollen. Nun soll es bei einem unverbindlichen Verweis in der Präambel bleiben. Bei den Staatsbeihilfe-Regeln sollen die Details sektoriell statt im Rahmenvertrag geregelt werden. Auch den Einbezug des Freihandelsabkommens (FHA) konnte die Schweiz abwenden. Bern soll sich aber verpflichten, bis Ende 2020 Vorbereitungen für Verhandlungen über eine Erneuerung abzuschliessen. Erst wenn diese tatsächlich einmal abgeschlossen wären, fiele ein neues FHA unter den Rahmenvertrag.

Als Konzession wird in Brüssel das Modell mit drei Schiedsrichtern für die Streitschlichtung verkauft, das die EU als Alternative für das EuGH-Modell ins Spiel gebracht hat. Ein ähnliches Modell mit fünf Schiedsrichtern ist auch Teil des Austrittsabkommens, auf das sich London und Brüssel provisorisch geeinigt haben. Geplant ist, dass bei Uneinigkeiten über den Brexit-Vertrag ein gemischter Ausschuss aus Vertretern der zwei Parteien eine Lösung sucht. Gelingt das nicht, wird das Schiedsgericht eingesetzt. Betrifft der Streit EU-Recht, müsste jenes die Rechtsprechung des EuGH berücksichtigen oder ihn um einen bindenden Entscheid ersuchen. Andernfalls entscheiden die Schiedsrichter autonom. Das Schiedsgericht muss den EuGH auch dann nicht einschalten, wenn eine der beiden Seiten dies explizit verlangt, solange es eine Begründung vorlegt.

Seitens der Kommission, aber auch der Mitgliedsstaaten heisst es, der Verhandlungsspielraum sei ausgeschöpft. Die EU erwartet, dass der Bundesrat bald zum Ergebnis Stellung bezieht – und hofft noch immer, dass es im Dezember zu einem Verhandlungsabschluss kommt. Die Landesregierung dürfte sich in einer der kommenden Sitzungen mit dem Rahmenabkommen befassen. Sie hat die roten Linien ihres Mandats jedoch wiederholt bekräftigt, zuletzt im September und namentlich bei den flankierenden Massnahmen. Vor diesem Hintergrund bleibt eine Einigung mit der EU schwierig.

‘;

What would Britain look like if George Cunningham, known as the only backbench MP ever to have brought down his own government, had never lived? Would Scotland be less or more autonomous than it is now – independent, even? Would Jim Callaghan have seen off Margaret Thatcher in the 1979 election? Would the fleet never have sailed for the Falklands? Would the miners still have struck? The chances are that nothing would be very different: to cast Cunningham as the Gavrilo Princip of Thatcherism is an interesting idea, and a mistake. But what’s harder to deny is that if Britain had paid more attention to Cunningham’s most significant political achievement – remembering it as a lesson for a future referendum over Europe – we might all be much happier now.

Cunningham, the former Labour MP for Islington South and Finsbury, died in July aged 87, after 15 years spent in a care home with Alzheimer’s. I never met him, and heard him speak only once. As the Labour MP for Islington South, he addressed a meeting of constituency residents who were protesting about the practice then known as “winkling”, in which property speculators bought up old houses and through a mixture of bribes and harassment, “winkled out” the sitting tenants so the empty property could be done up and sold for a good profit to young people who appreciated Georgian fanlights and cornices. This would be about 1975. I remember he seemed energetic and sincere. Nothing could stop the conversion of Islington’s picturesque old housing stock into homes for the middle class, but perhaps the protests reduced the harassment and made the bribes larger. What I knew about him was that we had gone to the same school in Scotland – Dunfermline High, where he was one among a small list of reasonably famous former pupils, none of them more famous than the ballet dancer Moira Shearer. But by the 1970s, Scotland was a long way in his past: he moved with his parents to Blackpool before he left school, attended universities in England, and after national service took a job with the Commonwealth Relations Office in London, where he joined the Labour party and won what was then Islington South West, in 1970.

Scotland, in the meantime, had changed. In Cunningham’s youth the Scottish National party had been viewed by most people as a harmless eccentricity, but it was now transformed by the prospect of North Sea oil. In the general election of October 1974, it attracted almost a third of the Scottish vote and sent 11 MPs to Westminster; seven years earlier there had been none.

The same 1974 election gave the Labour government a majority of three. Byelection defeats gradually eliminated this majority, so Labour had to form alliances and strike deals to keep governing – most significantly with the Liberal party (the Lib-Lab pact), but also with the Ulster Unionists and the Welsh and Scottish nationalists, who were promised the devolution of some political power from Westminster to assemblies in Cardiff and Edinburgh, each to be endorsed by a referendum.

Cunningham opposed devolution on the grounds that it would weaken the UK, and he introduced an amendment to the two bills that required them to be approved by 40% of the total electorate in Scotland and Wales as well as by a simple majority: 50% plus one vote of those who actually voted. The amendment had the support of Neil Kinnock and five other anti-nationalist Labour MPs from south Wales.

In Wales, the 1979 devolution proposal met a heavy defeat. Of the 58% of the electorate who turned out to vote, only 20% wanted a devolved assembly – equivalent to just under 12% of registered voters. The story in Scotland was different. In a turnout of 63%, 52% wanted devolution and 48% didn’t. The 52/48 ratio is now very familiar – the arithmetic of our present bitter and near-equal division over Brexit. But in 1979 another number, in Scotland at least, became more notorious: Cunningham’s threshold of 40%.

The majority of the actual vote translated into 33% of the potential vote. Devolution had to wait another 18 years – though this, perhaps, was a minor consequence compared with the fallout at Westminster, where the SNP demanded that Callaghan’s precarious government ignore the 40% rule; and then, spurning various complicated proposals to placate it, joined with the Tories in a no-confidence motion. The Tories were resolutely opposed to devolution of even the mildest kind. Callaghan described the SNP’s behaviour as “the first time in recorded history that turkeys have been known to vote for an early Christmas”.

The Ulster Unionists, not for the first or last time, offered the government support in 1979 in exchange for more money spent in Northern Ireland, but in the end only two of them (after an afternoon of whisky-drinking at Labour’s expense) supported the government, which became the first to lose office through a no-confidence motion since 1924. Five weeks later, in May 1979, Margaret Thatcher won the general election. Cunningham became notorious among some of his colleagues; in nationalist circles, he was more seriously reviled.

In retrospect, the plans for a Scottish parliament were modest enough – it would have met in Edinburgh’s old Royal High School – and it’s hard to imagine any lasting bitterness on the losing side if, in the absence of a 40% threshold, they had gone ahead. Nevertheless, Britain has taken a remarkably thoughtless approach to referendums in the years since: fundamental and far-reaching changes can be decided via the principle of a simple majority of 50% plus one. The humblest social club needs a two-thirds majority to alter its rules, but a large and complex society such as the UK can redirect its future by a margin of one. The loser’s resentment of the winner in this situation is almost a natural corollary.

In 2016, Brexit would have failed the Cunningham amendment: only 37% of the total electorate voted for such a revolution in Britain’s economy, its foreign relationships and its prospects. The choices on the ballot papers of a “people’s vote” have still to be fixed. But if this second referendum happens, it would surely acquire more legitimacy if the threshold for victory were set higher than its predecessor’s. A result that kept roughly to the 52/48 ratio but simply exchanged the victors – remainers in place of Brexiters – might have unpredictable consequences.

Cunningham’s 40% rule could have a role to play here. But despite the generally high-minded tone of the people’s vote movement, I am not holding my breath. Who wants to make the odds longer on victory?

• Ian Jack is a Guardian columnist

In Colum McCann’s novel TransAtlantic, in the the section on senator George Mitchell and his role in the build-up to the Belfast Agreement, Mitchell (via McCann) considers the various participants, voices and verbal tit-for-tat phases he has been through – and is yet to go through. “Peace and Judy,” he muses.

It is a phrase for an era in Irish life, though not just Irish life.

There is peace in Northern Ireland, and arguments about the name of a Belfast bus stop; there is peace and non-stop whataboutery; there is peace and peace walls; there is peace and two Irish football teams; there is peace and James McClean. Peace and Judy.

As we know, McClean occupies a special place in Irish life and football. He is the Border. He is the Free Derry tattoo. He is Wolfe Tone. He is Fergus Slattery out on the left wing. Commitment unquestioned.

McClean is the acid test. Sure enough, 48 seconds into Thursday night’s match at Lansdowne Road, his first touch was met with a predictable burst of boos from the 2,000 Northern Ireland fans “down south” for the night.

Thereafter came the chant: “James McClean, he’s one of our own.”

When he got over the shock of it, even McClean may have laughed. Because here was irony from a corner not always associated with it. Here was a knowing wink. Pantomime.

We have spoken so much about 1993 at Windsor Park and its frightening sectarian electricity – the 25th anniversary landing today – that the contrast was as welcome as it was unexpected.

There was a report of bother on Thursday in which two Northern Ireland fans were attacked. But it was no riot, no mass confrontation. If The Billy Boys was sung, it was inaudible. No surrender? Yes, that’s still around during the anthem but it has been appropriated by England’s far-right fans and not many outsiders want to be one of them, throwing insults and plastic chairs across European city centres.

Social network

The Scots started it with their very deliberate Tartan Army friendliness – in order to differentiate themselves from the English. The Irish fans at Euro ’88 and onwards had that same approach: drink, shake hands, sing, miss kick-off, drink some more. A roaming social network.

Their Northern Ireland counterparts had not had that experience in the budget airline era until Euro 2016. Once in France they enjoyed themselves and they enjoyed being seen as friendly and peaceful. As the Republic of Ireland discovered in the late 1980s and early 1990s, via the global game you can present a different face to the world. It in turn might view you differently.

In France three summers ago, there was an element of that for Northern Ireland fans. Hence the FAI praised both sets of fans on Thursday night.

What some in both sections of the crowd at Lansdowne will have recalled – because they were there and took part – was that when Northern Ireland fan Darren Rodgers died from a fall at Euro 2016, Republic of Ireland supporters saluted him in the match against Sweden. Rodgers was 24. There was applause and a chorus of “Stand up for the Ulster men” in the 24th minute.

The days of 24-hour non-stop antagonism are shifting. Northern Ireland as a constituency voted 55 per cent to remain in Europe. By definition, a chunk of them had to be Protestant, small-u unionists. Within the Northern Ireland squad, there are said to have been informal chats about the national anthem and what it says to northern Catholics in 2018.

Lingering antipathy

Let’s not go overboard, the attitudes that sustained the Troubles haven’t gone away, you know.

Pipe bombs and ammunition were found in west Belfast yesterday; at Euro 2016 there was a group of lads with a Lambeg drum in Lyon who did not look as if they would take kindly to the suggestion that Wolfe Tone was a Prod.

“Wolfie Tone, he’s one of our own,” they did not sing.

In May Cliftonville players bowed their head at the Irish Cup final when God Save the Queen was played, and three months later former Manchester United goalkeeper Roy Carroll, now of Linfield, refused to shake one Cliftonville hand in the line-up when the teams met in the Irish League.

Then there was the booing of the national anthems on Thursday.

Some shook their head at this and a couple of politicians produced public condemnations. But these were either obligatory or overstatement: in terms of the past, in terms of 1993, this is progress. Peace and Judy.

Even the stick McClean took lacked the venom he received at Stoke City a fortnight ago and, up in the stands, Arlene Foster may well have reflected on the absence of such vitriol. The Ulster Farmers’ Union had just asked the DUP to consider backing the Brexit draft deal, so she had much to ponder.

But Arlene Foster being there, that’s a thing. The two associations speaking, that’s a thing. What was not said, that’s a thing. Even pessimistic optimists can sometimes see an upside.

Admittedly, not many around Arlene were thinking so as they made for the exits. The occasion was enough of a tranquil success for the football, or the absence of it from the home team, to move centre stage.

Lack of personality

What there isn’t has become a talking point for Martin O’Neill as much as what there is. When a lack of personality among his players was put to him, he agreed.

“It’s not to do with tactics,” he said. “It is to do with taking the game by the scruff of the neck and being that character to do that.”

These are back-and-forth encounters, especially with a manager whose team are struggling to tread water. It became about absences: goals, momentum, structure, personality, even his own alleged unassertiveness.

“No, no, absolutely not, quite the opposite,” he said to the last point. “I’m speaking quietly to you but it’s not to do with not coming out fighting. I haven’t got a problem with that.”

That reads as defiance and O’Neill is not about to be ousted, but there is a collective sag around the squad, among the fans coming in and those not going out of the house. And, possibly, to the FAI finances should the European Championship qualifiers follow the pattern of the past 12 months.

Monday in Denmark will be difficult for O’Neill. That was one obvious conclusion from Thursday. A lack of edge, a lack of cutting edge, those were others.

And at the end of it all, within minutes of the final whistle, Lansdowne Road re-erected its rugby posts. There you go, said the IRFU. Peace and Judy.